• Professionele autonomie vanuit ethiek & recht

Professionele autonomie vanuit ethiek & recht

Essentie: Het begrip 'professionele autonomie' geeft veel aanleiding tot vragen en misverstanden.
Citaat: 'Een sociaal werker zal in een situatie van noodtoestand niet alleen ethische argumenten moeten aanreiken, maar ook juridische.'
Attentie: Zowel het recht als de ethiek bevestigen de professionele autonomie
Opmerkelijk: Morele besluitvorming gaat verder dan het zich ‘houden aan de wetten’; een morele afweging valt niet altijd samen met ‘het volgen van de wet’.

Een praktijksituatie: een professional in de jeugdhulp kreeg een verzoek om informatie over een gezin te delen. Ze legde dit aan de jurist van de eigen organisatie voor. Deze beoordeelde dat het hier ging om een wettelijke verplichting. De werker vond het in die situatie echter onverantwoord om de gevraagde informatie te geven, omdat er levensbedreigende risico’s zouden kunnen ontstaan. De jurist meende dat de sociaal werker niet de ruimte had om hier een eigen afweging in te maken en zich moest houden aan de wettelijke verplichting.

Ook recht biedt ruimte
Hoe kijkt Maarten Verheij, jurist en verbonden aan de Christelijke Hogeschool Ede, naar een dergelijke situatie? Verheij is duidelijk: ‘Het recht geeft handvatten om wanneer er een levensbedreigende situatie ontstaat van een wettelijke verplichting van af te wijken. Als een sociaal werker een situatie op basis van ethiek levensbedreigend vindt, zal dat echter ook op het recht gebaseerd moeten/kunnen worden. Het recht noemt deze situatie niet voor niets een conflict van plichten/belangen. Het gereedschap van de professional is dan in dergelijke noodsituaties zowel het recht én de ethiek en hij/zij zal dus in een situatie van noodtoestand niet alleen ethische argumenten moeten aanreiken, maar ook juridische. En dat gaat hand in hand: het recht geeft voldoende aangrijpingspunten in noodsituaties om ethische argumenten aan op te hangen.’

Kleine lettertjes
De kleine lettertjes van de beroepscode zijn groter geworden’, zei dezelfde Maarten Verheij onlangs op een symposium over privacy en geheimhouding; een symposium van de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW). Daarmee doelde hij op het gegeven dat er op het gebied van wettelijke verplichtingen om informatie te delen flinke veranderingen plaatsvinden.
Verheij gaf twee voorbeelden:
1. Als een sociaal werker een verzoek van een gezinsvoogd krijgt om informatie te geven over een gezin waar deze werker ook een professionele relatie mee heeft, mag deze professional dat verzoek niet negeren. Sterker: dan heeft de sociaal werker de spreekplicht om die informatie te geven. Hier is immers sprake van gezinsvoogdij en dus van een gedwongen kader. Belangrijk hierin is om vooraf informatie aan cliënten informatie te geven over deze plicht. Overigens geldt deze spreekplicht niet als de Raad voor de Jeugdbescherming om informatie vraagt in het kader van hun onderzoekstaak. Dan is er nog geen sprake van een gedwongen kader.

2. Wanneer een zelfstandig sociaal werker met een persoonsgebonden budget (PGB) hulp verleent aan een gezin, is deze professional verplicht om de gemeente informatie te geven die relevant of van invloed kan zijn op de toekenning van het PGB. Ook hier geldt dat de cliënt hiervan van te voren op de hoogte moet worden gebracht.

Noodsituatie
Welke professionele ruimte heeft de sociaal werker om ook in geval van zulke duidelijke wettelijke verplichtingen en een spreekplicht toch een eigen afweging te maken of het verstrekken van informatie wel verantwoord is?
Maarten Verheij: ‘Die ruimte is beperkt wanneer het een wet in formele zin – zie voorbeelden hierboven - betreft die door de wetgever uit Den Haag is opgesteld. Het betreft hier overigens vaak vrij heldere en specifieke privacybepalingen waarover tijdens het wetgevingsproces door Tweede en Eerste Kamer is gesproken. Dit soort bepalingen zijn juist bedoeld om meer eenheid en rechtszekerheid te bieden in een domein waar op dit moment verwarring heerst.’
Maar Verheij bevestigt vervolgens nogmaals dat de sociaal werker in geval van een noodsituatie een zekere ruimte heeft om eigen overwegingen te maken. Hij waarschuwt wel:
Een dergelijke noodsituatie mag niet snel worden aangenomen. Wanneer dat wel wordt gedaan, zal dit altijd samen met een collega/deskundige moeten worden gedaan, onderbouwd met relevante en ethische en juridische overwegingen, waar mogelijk in nauwe afstemming met direct betrokkenen. De 5 stappen van de meldcode kunnen een handige methodiek zijn om dit te verantwoorden.’

Zwijgplicht
Verheij wijst er op dat de sociaal werker gehouden is zijn beroepscode op het gebied van diens zwijgplicht serieus te nemen. Die zwijgplicht staat als een huis; de Autoriteit Persoonsgegevens is niet voor niets attent op signalen waaruit blijkt dat veel gemeenten tegenwoordig meer informatie van sociaal werkers verlangen dan zij beroepshalve mogen verstrekken.
Signalen zijn bijvoorbeeld dat gemeenten sociaal werkers en jeugdprofessionals onder druk zetten om informatie bij vermoeden van fraude te geven. Of dat de politie naar de verblijfplaats van een minderjarig meisje vraagt dat is weggelopen om te ontkomen aan een uithuwelijking. In het sociaal werk wordt er breed vanuit gegaan dat er dan een eigen afweging mag plaatsvinden of het verantwoord is om aan die vraag tegemoet te komen. Uiteraard met alle verplichtingen om dit verantwoord te doen.

Maarten Verheij: ‘De vragen die gemeenten en politie stellen zijn niet gebaseerd op een heel specifieke wettelijke bepaling die exact aangeeft hoe te handelen, maar is in geval van de politie gebaseerd op de algemene wettelijke opsporingsbevoegdheid. De sociaal werker is geen verlengstuk van justitie of de gemeentelijke fraude opsporingsambtenaar, heeft een geheimhoudingsplicht (onder meer op basis van wet- en regelgeving en de beroepscode) en zal bij dergelijke vragen een zorgvuldige professionele afweging moeten maken. Zowel het wel als ook het niet meewerken zal professioneel onderbouwd afgewogen moeten worden.’

Beroepsethiek
Wij vroegen ook Jan Ebskamp, auteur, docent en deskundige op het gebied van beroepsethiek naar zijn mening over de professionele autonomie in relatie tot ethiek en recht. In literatuur wordt wel aangegeven dat het een fundamenteel recht voor de burger en zeker ook voor de professional is om op grond van ernstige ethische overwegingen bezwaar aan te tekenen tegen wettelijke verplichtingen. Welk houvast biedt de beroepscode dan?

Jan Ebskamp: 'Een beroepscode is een beroepsethische richtlijn voor het handelen van de professionals. Het helpt hen om in hun werk tot besluiten te komen in morele dilemma’s waar zij tegen aanlopen in hun werk. Vanuit de verschillende ethische theorieën voeren zij een moreel beraad al of niet samen met collega’s waarbij de beroepscode en de daarin geformuleerde gedragsrichtlijnen worden betrokken, waardoor zij tot een verantwoorde beslissing komen. Dit proces is uiteindelijk een individuele professionele autonome besluitvorming. Uiteraard opereren zij binnen de samenleving waarin wetten voor alle burgers zijn vastgesteld en waaraan zij zich conformeren. Hun morele besluitvorming gaat echter verder dan zich ‘houden aan de wetten’, omdat zij in situaties komen waarvoor geen ‘wetten’ zijn vastgesteld, maar ook situaties waarin de morele afweging niet samenvalt met ‘het volgen van de wet’, omdat de individuele autonome beslissing andere waarden en belangen te boven gaat. Wetten zijn het resultaat van politieke afwegingen waarin de meerderheid tot een gemeenschappelijke morele gedragslijn komt. Daarnaast zijn er terreinen waarin nog geen gemeenschappelijke besluitvorming is en waarin sociaal werkers met – en in het belang van - cliënten hun eigen afwegingen moeten maken. Dan biedt de beroepscode hen zeker houvast.’

Professioneel verantwoord onderbouwen
Conclusie: zowel het recht als de ethiek bevestigen de professionele autonomie. Maar professioneel & moreel verantwoord handelen is op zich iets anders dan zich al dan niet houden aan de wet. Tussen je aan de wet houden (de legaliteit) en maatschappelijk en moreel verantwoord gedrag zit een verschil. Gehoorzamen aan de wet of aan overheidsregels wijst a priori niet op moreel verantwoord gedrag. Sterker: afwijken van die regels kan vanuit de professionele autonomie die de professional heeft in bepaalde ernstige situaties moreel, maar dus ook juridisch verantwoord zijn.
En dan ‘mag’ de professional niet alleen een eigen afweging maken, maar ‘moet’ (morele plicht) hij dat ook doen. In het sociaal werk en de jeugdhulp zegt de centrale waarde van het beroep dat alles gericht moet zijn op het bevorderen van het tot zijn recht komen van de (jeugdige) cliënt in diens sociale en culturele context. Hoe kun je dat bevorderen als je mee werkt aan een wettelijke verplichting die mogelijk ‘bedreigd levensbelang’ tot gevolg heeft?
Maar essentieel is ook dat in geval van een dergelijke situatie veel aandacht moet gaan naar een professioneel verantwoorde onderbouwing, zowel ethisch als juridisch. En de professional zowel de wetgeving voor zijn vakgebied als de beroepsmoraal, i.c. diens ethische beroepscode moet kennen.

Jaap Buitink

Het symposium Privacy en Geheimhouding werd georganiseerd door de BPSW.

Opmerking: onder ‘bedreigd levensbelang’ wordt gevaar, zoals (huiselijk) geweld of andere ernstige risico’s voor het (fysieke, psychische en/of sociale) leven bedoeld (Beroepscode voor de maatschappelijk werker, uitgave BPSW).

LEES MEER OVER BEROEPSETHIEK IN HET SOCIAAL WERK: MORESPRUDENTIE
Blader hier in het begin van het boek Moresprudentie. Ethiek en beroepscode in het sociaal werk.


Reacties op dit artikel (mail) zijn van harte welkom.

© Buitink Beleidsadvies 2017