• Beroepsethiek: leren van klokkenluider Fred Spijkers

Beroepsethiek: leren van klokkenluider Fred Spijkers

Essentie: Weigeren om in opdracht van werkgever (in dit voorbeeld Defensie) te liegen is beroepsethische verplichting.
Citaat: 'Een sociaal werker / bedrijfs- maatschappelijk werker zal toch echt een eigen beroepsethische afweging moeten maken'.
Attentie: deze casus van Defensie-maatschappelijk werker Fred Spijkers is een ‘schoolvoorbeeld’ van volharding in vasthouden aan waarden en (beroeps-)normen en professionele autonomie.
Opmerkelijk: Spijkers kreeg pas na 27 jaar zijn juridisch èn beroepsethisch gelijk.


Op de foto: Fred Spijkers (foto ANP)

1984: een militair komt om door een ondeugdelijke landmijn; de weduwe moet verteld worden dat het om een 'ongeluk' ging. Fred Spijkers, destijds bedrijfsmaatschappelijk werker bij Defensie weigerde de weduwe voor te liegen over de doodsoorzaak, hij wist van de ondeugdelijke mijn. Maar dat kostte hem wel zijn baan. Pas in 2002 kreeg Spijkers eerherstel en in 2010 volgde alsnog zijn juridisch gelijk. En impliciet ook zijn beroepsethisch gelijk.

Het beroepsethisch handelen van Fred Spijkers is anno 2017 als 'oude casus' nog altijd een voorbeeld voor hoe om te gaan met een dilemma in het sociaal werk. Bijvoorbeeld: wat te doen als je een opdracht krijgt, die niet strookt met je geweten of je beroepsethiek (de in een beroepsgroep - al dan niet in een beroepscode - omschreven normen over hoe je hoort te handelen).
Jaap Buitink gaat nader in op de ‘zaak Spijkers’ en het (blijvend) belang hiervan voor de samenleving en in het bijzonder voor sociaal werkers.

Sociaal werker kreeg pas na 27 jaar zijn juridisch èn beroepsethisch gelijk

Fred Spijkers weigerde in 1984 als bedrijfsmaatschappelijk werker bij Defensie de weduwe van een verongelukte militair voor te liegen over diens dood. De psychische, sociale en financiële consequenties waren bijzonder groot. Pas in 2002 kreeg Spijkers eerherstel, in 2010 volgde alsnog ook zijn juridisch gelijk. De nieuwsmedia gaven bij dit bericht geen aandacht aan de beroepsethische kant van het verhaal. Voor alle sociaal werkers is de handelwijze van Spijkers en diens rehabilitatie echter een onderstreping van het belang van duidelijke en erkende beroepsethische richtlijnen, waaronder professionele autonomie (de handelingsruimte om zelfstandig beslissingen te kunnen nemen). En ook nu kunnen we nog veel leren van deze zaak.

Spijkers moest dus na de dood van een militair in 1984 diens weduwe vertellen dat het overlijden het gevolg was van eigen schuld. Hij ontdekte echter dat de militair was omgekomen door een ondeugdelijke mijn en weigerde te liegen. In 1986 gaven zijn superieuren – die blijkbaar niet wilden dat de waarheid bekend werd - hem de kwalificatie ‘politiek crimineel’. Het jaar daarop werd Spijkers zelfs psychiatrisch afgekeurd. In 1998 werd betaling van zijn inkomen en zijn pensioenvoorziening gestaakt. Pas in 2002 (!) erkende de staat het gelijk van Spijkers. Hij kreeg een lintje, 1,6 miljoen euro schadevergoeding en een excuusbrief. Met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep zocht en vond Spijkers na 27 jaar niet alleen zijn juridisch gelijk. Want de uitspraak bevestigt impliciet zijn beroepsethisch correct handelen. Een feit waar de media aan voorbij gingen.

De casus Spijkers bewijst het belang van beroepsethiek en professionele autonomie
Fred Spijkers zal bij zijn opdracht om een leugen te verkopen ongetwijfeld hebben afgewogen of hij dat moreel kon maken. Zijn afweging was dat hij in het belang van diens client, de weduwe, niet mocht en kon liegen. Ook al werd hij hiertoe door zijn werkgever (dienstopdracht) verplicht. De maatschappelijk werker voelde haarfijn aan dat de opdracht in strijd was met wat in het beroep als moreel te verantwoorden zou zijn. Met zijn handelwijze toen en zijn volharding daarna heeft Spijkers zijn beroepsgenoten een uitstekende dienst bewezen. Want Spijkers gaf met zijn keuzes een voorbeeld van hoe je de ethische richtlijnen van je beroep moet hanteren. Bijvoorbeeld als de opdrachtgever eisen stelt die daarmee in strijd zijn. De Beroepscode voor professionals in sociaal werk stelt dat een professional de uitvoering van zijn taken toetst aan de voorwaarden van een kwalitatief en ethisch verantwoorde beroepsuitoefening (art. 22) en dat hij professionele autonomie (handelingsruimte) nodig heeft om het werk kwalitatief verantwoord te kunnen uitvoeren (art. 23). Fred Spijkers onderstreept dit met zijn voorbeeld. Daarom doet de beroepsgroep er goed aan Fred Spijkers de eer te geven die hij verdient. Door zijn handelen worden begrippen als morele beroepswaarden en professionele autonomie een stuk duidelijker.

Spanning tussen eisen werkgever en eigen handelingsruimte
De samenleving en met name de cliënt is gebaat bij duidelijkheid over de ethische richtlijnen van de hulpverlener. Hij/zij weet dat de sociaal werker er in eerste instantie voor hem/haar is. Maar ook de samenleving is gebaat bij duidelijkheid: sociaal werkers (maatschappelijk werkers, jeugdhulpverleners en andere hulpverleners bij psychische en sociale problematiek) staan in eerste instantie voor de belangen van de cliënt. Als dat niet het geval is – zoals soms in de justitiële hulpverlening – moet dat vooraf aan de cliënt duidelijk worden gemaakt.
Toch is die eigen handelingsruimte voor veel professionals in het sociaal domein een moeilijk punt. Een afweging maken tussen de belangen van de opdrachtgever versus die van de cliënt geeft meer dan eens spanning. Wat zijn bijvoorbeeld de consequenties voor je baan, als je niet luistert naar de leiding of overheid? Fred Spijkers toonde aan dat de beroepscode daarin duidelijk is; kort gezegd: een opdracht weegt minder zwaar dan het belang van de cliënt.
Wat als de opdrachtgever bijvoorbeeld als beleid stelt dat de hulp moet worden afgesloten als een cliënt twee keer achter elkaar niet op een afspraak komt? De sociaal werker zal dan toch echt een eigen beroepsethische afweging moeten maken; uiteraard zoveel als mogelijk in collegiaal moreel beraad. Stel dat huiselijk geweld de reden van het niet komen is en dat de cliënt nadien een klacht indient over het stoppen van de hulp: verwijzen naar een dienstopdracht sec kan en mag niet. Een tuchtcollege of rechter zal altijd vragen wat de beroepsethische afwegingen waren om de hulp te beëindigen. Verwijzen naar een leidinggevende of opdracht is geen beroepsethische afweging.

Spijkers verwees ten onrechte naar het gemis van ‘verschoningsrecht’
In het blad Zorg+Welzijn (maart 2011) stond een interview met Fred Spijkers. Daarin pleitte hij voor ‘verschoningsrecht’ voor maatschappelijk werkers: 'Ik moest bij een generaal van de marechaussee verschijnen. Hij wilde alles weten over het gezin van mijn cliënt, de omgekomen mijnexpert uit 1984. Ik zei: "Nee, dat vertel ik niet".' Hij werd er op gewezen dat maatschappelijk werkers bij Defensie dienstopdrachten moeten uitvoeren. 'Artsen, dominees en advocaten hebben verschoningsrecht, maatschappelijk werkers niet. Ik kon nergens op terugvallen.'
Een bekend misverstand: verschoningsrecht is iets anders dan wat Spijkers hier blijkbaar bedoelde: ‘zwijgplicht’. Verschoningsrecht is het recht dat een rechter je kan geven om in het belang van de cliënt in een rechtszaak te zwijgen.
Met een ‘verschoningsrecht’ zou Spijkers destijds bij zijn meerderen niets zijn opgeschoten. Want een verschoningsrecht geldt dus slechts tegenover de rechter! Spijkers had ook in 1984 dus wel al iets om op terug te vallen: hij had op zijn zwijg- of geheimhoudingsplicht – ook t.a.v. leidinggevenden! - kunnen wijzen, zoals dat ook toen al in de Beroepscode voor de maatschappelijk werker stond omschreven.

Het ging om veel meer dan 'zwijgplicht'
Behalve het feit dat Spijkers tegenover zijn meerderen terecht zweeg over het gezin van de cliënt en weigerde tegenover de weduwe te liegen over de doodsoorzaak spelen hier nog andere essentiële beroepsethische aspecten mee. Want het feit dat hij weigerde te liegen, had vooral met beroepsnormen als het bevorderen dat mensen tot hun recht komen en het respecteren van de persoon van de cliënt te maken; dat betekent met name betrouwbaar zijn. Vanuit dat geheel aan beroepsethische normen - de beroepscode - zou geen sociaal werker een cliënt normaliter voorliegen over de doodsoorzaak van een echtgenoot.

Conclusie: er is nog altijd meer aandacht nodig voor alle implicaties van de beroepscode voor de werkuitvoering en zeker ook voor de consequenties daarvan voor de relatie met de werkgever! En nogmaals alle lof voor Fred Spijkers; terecht een ‘schoolvoorbeeld’ van volharding in vasthouden aan professionele autonomie en beroepsnormen.

© Buitink Beleidsadvies 2017 / 2022

Literatuur:
- Beroepscode voor professionals in sociaal werk

- 'Moresprudentie. Ethiek en beroepscode in het sociaal werk' (ThiemeMeulenhoff - 2019 geheel herziene en geactualiseerde tweede druk)

Meer info: Maatschappelijk werker als klokkenluider

Voor het onderscheid tussen 'recht' en 'ethiek';
lees hier meer.

Voor het onderscheid tussen verschoningsrecht en zwijgplicht: lees hier meer.

Trainingen beroepsethiek bij de BPSW: lees hier

Reacties op dit artikel (mail) zijn van harte welkom.